Enkele maanden geleden lanceerde het Vlaams-Nederlands huis deBuren een zeer aanlokkelijke oproep: jonge schrijvers die zin hadden om twee weken lang in Parijs te vertoeven en daar vervolgens op literaire wijze over te reflecteren mochten zich kandidaat stellen voor een residentie die zou doorgaan tijdens de eerste twee weken van juli. Een Peperredacteur diende haar kandidatuur in en werd, samen met negentien andere jongeren, uitverkoren.
Wie door de biografieën van de deelnemerslijst van de Parijsdelegatie bladert, merkt meteen een grote verscheidenheid op. Het merendeel van de deelnemers zijn journalisten, waarvan het grootste deel schrijft voor De Groene Amsterdammer of hard/hoofd. Daarnaast hebben we nog een radiomaakster en een fotografe in het gezelschap, zijn er enkelen die fictie schrijven en zijn er ook nog wat die de grenzen tussen de genres wat willen aftasten.
Zo verscheiden als de deelnemers zijn ook de plannen waarmee we naar Parijs zijn gekomen. Sommigen hebben op voorhand al uitgebreid nagedacht over wat ze in Parijs willen doen, hebben afspraken gemaakt voor interviews of een lijstje gemaakt met de restaurants die zeker bezocht moeten worden. Ik heb geen plan, wil gewoon de stad op mij laten inwerken en de inspiratie vanzelf laten komen.
Al op dag één leer ik enkele belangrijke lessen. Mijn voornemen om Parijs per fiets te verkennen, blijkt neer te komen op het voornemen zo snel mogelijk in het ziekenhuis te belanden: deze stad is gemaakt op maat van koning auto. Op dag twee wordt de fiets dus ingeruild voor de metro. Dat het ecologisch denken nog niet helemaal is doorgedrongen tot de Franse hoofdstad, blijkt bovendien uit het aanbod vegetarische gerechten in de Parijse restaurants, dat zo goed als onbestaande is. Een voordeel is dan weer wel dat je bij je eten steeds gratis een karafje kraantjeswater krijgt geserveerd. Een gewoonte die wat mij betreft meteen naar België geëxporteerd zou mogen worden.
Parijs als illusie
Om ons van de nodige inspiratie te voorzien, hebben de mensen van deBuren voor ons enkele ontmoetingen geregeld met interessante mensen die op de één of de andere manier een band hebben met Parijs. Op de eerste avond is een ontmoeting geregeld met schrijver en historicus David Van Reybrouck, die het heeft over de illusie die Parijs geworden is. Parijs is, zo stelt hij, in het verleden blijven hangen en probeert dit verleden krampachtig vast te houden. In tijden van globalisering en schaalvergroting, plooien de regio’s ook in Frankrijk steeds meer op zichzelf terug. Parijs, dat lang het centrum van het land was, verliest stilaan macht, doordat de verschillende Franse regio’s autonomer worden en meer de eigen identiteit willen beklemtonen. Parijs houdt echter de illusie hoog nog steeds de culturele hoofdstad te zijn, maar te tijd dat de avant-garde kunstenaars Parijs uitkozen om te leven en werken, blijkt voorbij. In plaats van de progressieve en revolutionaire stad die ze in het verleden was, heeft Parijs vandaag uitgesproken conservatieve trekken, denk maar aan de massale betogingen tegen het homohuwelijk die er recent plaatsvonden.
Ook schrijver Adriaan Van Dis heeft het, wanneer hij twee dagen later met ons in gesprek gaat, over de illusie die de blanke, rijke elite van Parijs in stand tracht te houden. Parijs is een zeer multiculturele stad, zo kon Van Dis ervaren, maar de verschillende etnische gemeenschappen leven er naast elkaar. De Parijse elite ontkent de realiteit van wat zich afspeelt in de banlieues: de problemen en de rellen daar worden in de media zo goed als doodgezwegen. ‘C’est pas Paris,’ zegt men en daarmee is de kous af.
De stadsmuren van Parijs
Na een week Parijs krijgen de eerste ideeën in mijn hoofd langzaam vorm. In het museum van de kunst en geschiedenis van het Jodendom staat een kunstwerk van Sophie Calle, ‘L’Erouv de Jérusalem’ waardoor ik een intrigerend stukje Joodse cultuur meekrijg. Het is Joden verboden, zo leer ik, om tijdens de Sabbat voorwerpen van privaat naar publiek domein te dragen, maar deze regel geldt niet binnen een ommuurde stad, omdat deze geldt als privaat domein. Omdat steden vandaag de dag niet langer ommuurd zijn, wordt er een draad rond de stad gespannen, de zogenaamde ‘Eruv’, die een soort van virtuele muur vormt, zodat een stuk stad waarrond een Eruv gespannen is, als ommuurd geldt. Dit idee zet mij, mede gevoed door de verhalen die David Van Reybrouck en Adriaan Van Dis vertelden, op het spoor om voor het verhaal dat ik hier geacht wordt te schrijven rond het idee van een muur te werken: de virtuele muur die hier tussen de verschillende gemeenschappen loopt, de stukken stadsmuur die nog her en der in de stad terug te vinden zijn en die het bijzondere verhaal van Parijs vertellen: de stadsmuur van Parijs was immers niet enkel bedoeld om vijandelijke troepen buiten de stad te houden, de stadsmuur was evengoed bedoeld om de Parijzenaars onder controle te houden. Parijs kent een geschiedenis van revoluties en de stadsmuren werden evengoed gebruikt door het Franse machthebbers om de opstandige Parijzenaars in de gaten en in toom te houden. Het roept de vraag op wie door een muur beschermd dient te worden: wie zich binnen of wie zich buiten de muren bevindt.
Parijs onder de oppervlakte
Wanneer de tweede week ingaat, is er een derde ontmoeting gepland, ditmaal met architect en stedenbouwkundige Pieter Uyttenhove, die ons vergast op een associatieve lezing waarin de dood van Lady Di gekoppeld wordt aan de stedenbouwkundige geschiedenis van Parijs. Voor de meesten onder ons is zijn uiteenzetting net iets té associatief, maar we komen toch weer enkele bijzonderheden over deze stad te weten, zoals het feit dat het zuidelijke deel van Parijs, zoals de plek waar we verblijven, in vroeger tijden een steengroeve was, waardoor in de ondergrond een heel gangenstelsel te vinden is. In theorie is het gangenstelsel verboden terrein, maar in de praktijk blijkt het gebruikt te worden door jongeren die er feestjes organiseren, satanisten die er zwarte missen houden en ander fraais. Net als bij de andere twee gesprekken blijkt ook hier weer dat de interessantste kant van Parijs zich niet aan de oppervlakte bevindt. Laat dat dan de conclusie zijn van twee weken wonen en werken in de Franse hoofdstad: dat datgene wat de Parijzenaars zelf hardnekkig trachten verborgen te houden, misschien wel het hart van deze stad zou kunnen zijn.
Dit artikel werd geschreven naar aanleiding van een residentieproject van het Vlaams-Nederlands Huis deBuren in samenwerking met de Stichting Biermans-Lapôtre en verscheen in Peper