De afgelopen maanden bleven de beelden zich opstapelen. Improvisatorische vluchtelingenkampen die ontstaan aan grensovergangen die van de ene dag op de andere worden dichtgegooid. Een grote massa mensen die te voet over de autostrade van het ene land naar het andere wandelt. Mannen, vrouwen en kinderen die uit het water worden gevist na de oversteek op zee in een gammele boot. De beelden worden beantwoord met een stortvloed aan opinies en politiek paniekvoetbal.
Om de Europese reactie op de vluchtelingencrisis beter te begrijpen, kan het interessant zijn even afstand te nemen van de actuele problematiek en de vooronderstellingen bloot te leggen die aan het politieke debat ten grondslag liggen. De Italiaanse filosoof Giorgio Agamben kan ons daarbij helpen.
Agamben omschrijft de vluchteling als een ‘homo sacer’, een begrip dat hij ontleent aan het Romeins recht. De homo sacer was oorspronkelijk iemand die uit de politieke samenleving werd uitgesloten, een banneling, een vogelvrij verklaarde. Dat dit geen wenselijke positie was, blijkt onder andere uit het feit dat het doden van een zogenaamde homo sacer in de Romeinse tijd niet werd beschouwd als moord. Als homo sacer werd men dus niet alleen niet langer als burger beschouwd, maar bovendien eigenlijk ook niet meer als mens.
Agamben argumenteert dat er tegenwoordig opnieuw een homo sacer bestaat, door te wijzen op een belangrijk aspect van de in 1789 geformuleerde ‘Déclaration des droits de l’homme et du citoyen’ (Verklaring van de rechten van de mens en de burger). Met deze tekst krijgt de mens, louter omwille van het feit dat hij geboren is, rechten toegekend (‘Alle mensen zijn gelijk en met onvervreemdbare rechten geboren.’). Tegelijkertijd worden deze rechten echter stilzwijgend verbonden aan de natiestaat. Agamben laat zien dat de zogenaamd onvervreemdbare rechten geen universele regels zijn die altijd en overal gelden, maar een belangrijke rol spelen in het stichten en behouden van de staat. Het doel van de staat is namelijk het waarborgen van de mensenrechten, maar hij kan dit enkel door van de mensen die op zijn grondgebied zijn geboren ‘burgers’ te maken. Zo koppelen we mensenrechten impliciet aan burgerrechten.
Daardoor ontstaat een wrange verhouding tot de vluchteling. Mensenrechten zijn enkel als burgerrechten te waarborgen, dus wie geen burger is lijkt geen aanspraak te kunnen maken op zijn rechten. Hij is een ‘homo sacer’, uitgesloten van bescherming door de politiek-juridische orde. De homo sacer is vandaag dus niet meer letterlijk vogelvrij verklaard, maar lijkt, doordat hij geen aanspraak kan maken op burgerschap ook niet langer als mens beschouwd te worden. Met de schrijnende situaties aan de grenzen van Europa als gevolg.
Dit artikel verscheen eerder in Vlam